Anthonie Schetz
Anthonie Schetz, baron van Grobbendonck, was de laatste militaire gouverneur van ’s-Hertogenbosch onder de Spaanse koning. Hij werd in 1564 geboren als jongste zoon in een gezin van 21 kinderen. Zijn vader, grootvader en verdere familie waren voornamelijk op economisch en financieel terrein actief. Anthonie heeft juist op militair gebied belangrijke posities bekleed.
Portret van Anthonie Schets, Baron van Grobbendonck, Barend van Someren, 1628. (Bron: Rijksmuseum)
De afwikkeling van de erfenis van zijn vader, overleden in 1580, zal zeker ook zijn keuze hebben bepaald om een militaire carrière na te streven. Die afwikkeling duurde namelijk tientallen jaren. Ze leidde zelfs tot juridische processen binnen de familie: de belangen van vader Schetz waren verweven met die van diens broers en hij had politieke ambities nagestreefd die tijdens zijn leven tot - later weer herstelde - onteigeningen geleid hadden. Bovendien liet vader een zeer groot gezin achter.
Na diverse officiersfuncties werd Anthonie Schetz in 1596 door aartshertog Albertus van Oostenrijk (landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden namens koning Filips II) benoemd tot militair commandant van de troepen van ’s-Hertogenbosch en later in 1603 tot gouverneur van de stad. Hij bleef dit tot de inname van de stad door Frederik Hendrik in 1629.
Als gouverneur heeft Schetz veel te maken gehad met de dreiging van de troepen van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Zo hield ’s-Hertogenbosch in 1601 en 1603 stand na de belegeringen door Maurits, prins van Oranje. Tijdens het Twaalfjarig bestand (1609-1621) gebruikte Schetz de relatieve rust om de vestingwerken te versterken.
Beleg van 1629
In 1629 werd de stad opnieuw belegerd, nu door de Staatse troepen onder Frederik Hendrik. Deze tegenstander had niet alleen veel meer geld dan de stad (bijna 20 keer zo veel), hij had ook technische middelen (zoals de kennis om polders droog te leggen). ‘s-Hertogenbosch was slecht voorbereid op een beleg. Er waren te weinig soldaten en er was onvoldoende munitie, voedsel, soldij, etc. Vanwege het tekort aan geld liet Schetz geldkisten in de stad ‘lenen’ om zijn soldaten te kunnen blijven betalen. Hiermee voorkwam hij dat (zoals eerder in 1576) de eigen troepen de stad zouden plunderen. Verder was de rol van het water als bescherming volledig overschat. Frederik Hendrik sloot Dommel en Aa (de toevoer van water naar de stad) af en liet de onder water gezette gebieden droogleggen. Gebrek aan vers water van de Dieze zorgde er ook voor dat de afvoer niet meer werkte. Hierdoor kon tenslotte de pest uitbreken.
Anthonie Schetz probeerde zo lang mogelijk vol te houden. Niet alleen omdat dat van hem verwacht werd – maar vooral ook omdat verlies van ’s-Hertogenbosch voor hem persoonlijk gezichtsverlies zou betekenen in Brussel en bij de koning in Spanje. En dat weer betekende vooral ook verlies van inkomen en bezittingen!
Uiteindelijk wilden de notabelen van de stad niet verder vechten en om erger te voorkomen werd besloten te capituleren op 14 september 1629. Alles bij elkaar heeft het beleg vier-en-halve maand geduurd. In die periode waren er wel kleinere aanvallen en uitvallen vanuit de stad, maar die waren niet succesvol. De verstrakking van de wurggreep om de stad gaf de doorslag: loopgraven, borstweringen, dijken en tunnels (met als gevolg ondermijning van de verdedigingswerken), langdurige beschietingen en de gebreken aan de kant van de stad en zijn bestuur, deden de stad vallen.
Na 1629
Na de capitulatie moesten de Spaanse troepen, de katholieke geestelijken, en Anthonie Schetz met zijn gezin de stad verlaten. De schuld voor de val van ’s-Hertogenbosch schoof Anthonie Schetz al snel naar Hendrik van den Bergh, die de legeraanvoerder van de Spaanse troepen was. Zeker toen deze in 1633 naar de Staatse tegenstanders overliep, was dat een acceptabele verklaring. De regering in Brussel zette Schetz weer elders in: zo werd hij in 1630 belast met de bouw van Fort Sint Anna bij Namen en in 1635 werd hij, op 71-jarige leeftijd, militair gouverneur van Leuven. Het beleg van deze stad in de zomer van dat jaar door een gecombineerd Staats-Frans leger wist hij te doorstaan - vooral doordat Leuven na ongeveer één week ontzet werd door een Spaans leger. Als dank voor zijn inzet bij de verdediging van de stad werd Anthonie Schetz benoemd tot graaf van Grobbendonk – een titel waarom hij zelf had gevraagd!
Anthonie Schetz stierf in 1640, 76 jaar oud. Hij werd daarmee dubbel zo oud als de gemiddelde man in die tijd.
Geschenken
Tijdens zijn periode als gouverneur van ‘s-Hertogenbosch kreeg Anthonie vaak grote geschenken en geld van de stad, zo is te vinden in de stadsrekeningen. Zo werd in 1609 voor een bedrag van 2.106 gulden aan geld, wijn en fijn linnen door de stad “geschonken” – omgerekend naar hedendaagse koopkracht pakweg 31.000 euro! In 1611 kreeg hij 1.600 guldens “voor de eer zijn zoon te mogen dopen” (nu: 25.000 euro).
Stadsarchivaris Roger Adriaan van Zuijlen maakte in de 19e eeuw bij de stadsrekeningen van 1611 de volgende opmerking: “Merkwaardig is het steeds toenemen der vereringen, geschenken en toelagen, die de Baron van Grobbendonck, gouverneur der stad, en zijne vrouw, van de Stad ontvingen”. Wijn, maaltijden, inrichtingskosten, onkostenvergoedingen, reis- en verblijfskosten, logeerpartijtjes van familieleden, stookkosten, nieuwjaarswensen, cadeaus voor familieleden en personeel, welkomstcadeaus na iedere reis, niet gedefinieerde diensten, vriendschapsgiften, de geboorte van 6 kinderen, onduidelijke onroerendgoedtransacties, geheime betalingen, overal verdiende hij aan!
Ook nog tijdens het beleg in 1629 ging dit door: de stad schonk hem toen 400 guldens bij de geboorte van zijn zoon. Geld dat nota bene afgenomen was van gevluchte landarbeiders en arme burgers! En dat terwijl hij zeker niet onbemiddeld was: zo leverden de verkoop van land en andere giften (bijvoorbeeld de volledige vergoeding van zijn aankoop van de Keizershof) hem veel geld op. De familie werd door de notabelen van de stad vaak gepaaid. Maar uiteindelijk moest het geld daarvoor door de bevolking opgebracht worden, wat het nodige kwaad bloed heeft gezet.
Pagina uit Van Zuijlen – Stadsrekeningen, periode 1611-1612.
Detail derde alinea: "Item bij den heeren schepenen geschonken aan mevrouw van Grobbendonck twee stucken fijn lijnwaerts ende twee aemen rijnsschen wijn volgens acta 27 october en 5 november 1611 daer voor betaelt 380 gulden”.
380 gulden toen, is nu ruim 5.800 euro waard. Een erg hoog bedrag voor 2 stukken linnen en 2 vaten rijnwijn. Mooi linnengoed (lijnwaad: gezuiverd en gebleekt linnen) was een statussymbool in de 17e eeuw. Ook in verhouding tot lonen in die tijd is het bedrag zeer hoog, want het bedrag komt overeen met het jaarsalaris van een metselaar.