Geschiedenis van de Bossche vesting
De Aa en de Dommel vormden vóór 1185 een delta gebied. Op een zandopeenhoping temidden van dit gebied, ter hoogte van de huidige markt, werd de stad Den Bosch gesticht. De stad dankt haar officiële naam aan "des hertogen bosch" het bos van hertog Hendrik I van Brabant. Hij was 26 jaar toen hij in 1196 Den Bosch stadsrechten en bijbehorende handelsprivileges verleende.
Tot driemaal toe is de ommuurde stad vergroot. De eerste uitleg had de grootste omang. Deze was in 1351 zo ver gereed dat een deel van de stadsmuur, gelegen tussen de Orthen- en Vughterpoort, kon worden uitgegeven om er stenen huizen met "harde dakpannen" tegenaan te bouwen, zogenaamde muurhuizen. Het besluit tot de tweede uitleg werd in het midden van de 14e eeuw genomen.
Het steeds krachtiger wordende vuurgeschut maakte het noodzakelijk om de vestingmuren te versterken. In eerste instantie gebeurde dat niet systematisch. Sinds 1518 werd alle aarde die door het graven, uitdiepen of verbreden van de stadsgrachten of de binnenwateren vrijkwam, gebruikt om achter tegen de muren wallen op te werpen, deze te verbreden of op te hogen.
3D reconstructie van de vestingwerken rond 1500
In de tweede helft van de 16e eeuw maakte het stadsbestuur plannen om de middeleeuwse ommuring en omwalling om te vormen tot een gebastioneerd stelsel. Om financiële redenen kwam hier voorlopig niet veel van. Daarom werd de stad beveiligd door het water, inundatie had de voorkeur; gedurende een belangrijk deel van het jaar stond de omgeving van 's-Hertogenbosch onder water. Twee smalle toegangswegen uit Vught en Hintham waren dan meestal nog begaanbaar.
De torens van de vestingmuren van de stad komen op verschillende oude gravures en kaarten voor. Ze springen halverwege buiten de muren, waren rond van vorm en gesloten aan de achterzijde. Ze hadden een middellijn van ongeveer 7 meter, van binnen gemeten en waren hoger dan de stadsmuren omdat ze ook als uitkijktoren moesten dienen. De ontwikkeling van het kanon zorgde ervoor dat de muurtorens vervangen werden door rondelen die sterker van constructie waren en meer ruimte hadden. Sommige torens werden verbouwd tot rondeel.
In het begin van de 17e eeuw werden de bastions gebouwd. De bastions werden voor hun tijd op de strategisch meest juiste plaats gebouwd. Ze vormden echter door de uiteenlopende lengten van de courtines geen systematisch gebastioneerd stelsel omdat de bastions elkaar onderling niet konden steunen en dekken. Forten, op de rand van de inundatie gelegen, vermeerderden het aantal versterkingen rondom de stad. Bij de poorten werden in de loop van de jaren nog enige ravelijnen, couvrefacen en tenailles aangebracht. Om de vestingwerken en de bastions een aantrekkelijker aanzien te geven, liet de stadsregering de wallen in 1636 met lindebomen beplanten. In 1735 werd de vesting aanzienlijk versterkt.
De Bosche vestingwerken hadden primair de verdediging van de stad als doel maar maakten ook de controle over het economische leven mogelijk door een beperkt aantal toegangspoorten waar tol geheven kon worden. Steeds zijn de vestingwerken aangepast aan de eisen van de tijd en de noodzakelijkheid. Met de ontwikkeling van het kanon en de daarmee samenhangende krijgskunde werd het verdedigingsconcept van verticale verdediging (stadsmuur) naar horizontale verdediging omgebouwd (walmuren, aardlichamen smoren de projectielen, grachten, vrije schootsveld, inundatie).
Toen in 1810 Nederland bij Frankrijk werd ingelijfd had de vesting Den Bosch eigenlijk geen praktische betekenis meer.