De Gevangenpoort: berichten uit het gayool
Reconstructie van de middeleeuwse Leuvense of Gevangenpoort geplaatst in de huidige bebouwing van de Hinthamerstraat.
Stadsgidsen wijzen hun gasten graag op de fraaie restanten van de Leuvense Poort in de Hinthamerstraat. In de schoenenzaak aan de Korte Waterstraat is nog de ronding te zien van een van de twee torens van deze poort en een stuk stadsmuur. Alles nog origineel uit de 13e eeuw. Deze poort was niet alleen toegang tot de stad maar diende ooit als gevangenis. Maar hoe ging dat eigenlijk in vroeger eeuwen? Wie zaten daar en wat gebeurde er met hen?
De twee winkelpanden ter plaatse van de Gevangenpoort. Bovenin is nog de ronding van de toren te zien. Situatie 1962.
Gevelsteen met een fantasie-voorstelling van de 'Lovensche Poort', aangebracht toen in 1892 de gevel werd vernieuwd. Bekijk in de beeldbank Erfgoed 's-Hertogenbosch.
Rechtspraak
Wij kennen vandaag de dag een rechtspraak die is gebaseerd op het principe dat de verdachte onschuldig is tot wettig en overtuigend bewijs het tegendeel aantoont. Een eventuele straf dient enerzijds als vergelding voor de misdaad en is anderzijds bedoeld om de gestrafte weer op het rechte pad te brengen. Dat was radicaal anders in de middeleeuwen en nog lang daarna.
Een verdachte kon worden opgepakt en zonder vorm van proces voor onbepaalde tijd worden opgesloten waarna een vooronderzoek volgde. Het doel van die ondervraging was dat de man of vrouw bekende. Om een halsstarrige verdachte zover te krijgen werd zonder probleem gebruik gemaakt van folteringen. Deze zogeheten ‘scherpe examinatie’ werd uitgevoerd door de scherprechter (beul). In de toren was daarvoor een martelkamer ingericht met een keur aan folterwerktuigen: duimschroeven, scheenschroeven, een ijzeren halsband met messen aan de binnenkant, de rekbank, en meer van dat fraais. Bij alle folteringen hielden de schout en enkele schepenen toezicht.
Een ijzeren halsband met messen aan de binnenkant: een martelwerktuig uit 1591. © Het Noordbrabants Museum.
Een arm- of scheenschroef, in 1591 door Henrick de Smit voor de stad vervaardigd. © Het Noordbrabants Museum.
Wel moest de verdachte na een bekentenis onder tortuur die bekentenis later nog eens herhalen zonder pijnlijke dwangmaatregelen. Trok hij of zij de bekentenis in, dan volgde vaak opnieuw een ondervraging, eventueel met inzet van de pijnbank. Als er dan uiteindelijk een bekentenis was opgetekend volgde een openbare berechting in het stadhuis. Daar werd bepaald welke straf passend was.
De vierschaar, de plaats in het Stadhuis waar recht werd gesproken. Tekening Hendrik de Laat (1935). Bekijk in de beeldbank Erfgoed 's-Hertogenbosch.
De straf
Opsluiting in de gevangenis als straf voor een misdaad werd pas in de 19e eeuw een normaal verschijnsel. Voor die tijd was een straf bedoeld als wraak voor het gepleegde delict. En die wraak kende vele gruwelijke vormen. Moordenaars en ketters kregen altijd de doodstraf. Voor elke terechtstelling werd op de Markt een schavot opgebouwd, pal voor het stadhuis. De veroordeelde kwam aan zijn eind door het zwaard, verwurging, verbranding, ophanging, radbraken, vierendelen of de guillotine. Ook kon je in water worden gekookt tot de dood er op volgde.
Buitenkant van de schandhuik uit 1688: driemaal de boschboom en ratten, padden en slangen, tekens van onkuisheid. © Het Noordbrabants Museum.
De binnenkant van de schandhuik. De veroordeelde vrouw werd hierin te kijk gezet en op een wagen door de stad gereden. © Het Noordbrabants Museum.
Lichtere vergrijpen werden bestraft met het afhakken van een vinger of hand, het uitsteken van de ogen, geseling (minstens veertig zweepslagen), brandmerken of het ‘aan de kaak (schandpaal) stellen’. Vaak gevolgd door verbanning uit de stad of zelfs uit de Meierij. Overspelige vrouwen werden in een houten huik op een kar gezet en door de stad gereden en daarna vaak verbannen. Voor de kleinere vergrijpen werden ook boetes uitgedeeld. Dat was een mooi verdienmodel voor de schout want hij mocht één-derde van deze boetes zelf houden.
In 1535 troggelde ‘vrou Ellen, op de Vughteren dijk’ iemand geld af met het dreigement zijn huis in brand te zullen steken als hij niet betaalde. Ze werd tijdig opgepakt, aan de kaak gesteld op de Markt en daarna in een mand in het water gegooid. Dat heeft ze niet overleefd.
Op 18 oktober 1576 werd een gevangen genomen soldaat levend ‘gequartierd’ (gevierendeeld) waarna de vier delen bij de stadspoorten werden opgehangen.
Dit 17e-eeuwse beulszwaard is tot in de 19e eeuw in gebruik gebleven. © Het Noordbrabants Museum.
De beul
Alle lijfstraffen werden uitgevoerd door de scherprechter, die daar een heel goede boterham mee verdiende. In 1585 was zijn normale loon namelijk 30 stuivers per veroordeelde. In januari van dat jaar moest de beul op één dag maar liefst 22 Staatse soldaten ophangen. Die waren gevangen genomen na en mislukte aanval op de stad. Het leverde hem een vergoeding op die toen gelijk stond aan 17 weeklonen.
De gestraften die op de Markt werden opgehangen bleven daar niet lang hangen. Dat vond het stadsbestuur toch niet passend. De lijken werden van de galg afgehaald, en naar de Vughtse hei gebracht . Daar stond een permanente galg waaraan ze opnieuw werden opgehangen. Ze bleven daar als afschrikwekkend voorbeeld te kijk hangen tot ze vanzelf van het touwtje vielen…
De Gevangenpoort op het schilderij van het Schermersoproer op 1 juli 1579. © Het Noordbrabants Museum.
Het verblijf
Over de indeling van de Gevangenpoort in de vroege middeleeuwen is niet veel bekend. We moeten ons dus baseren op het verslag dat inspecteur van het gevangeniswezen Servaas van de Graaf maakte in 1806. Hij schrijft dat er op de eerste en tweede verdieping in totaal acht hokken waren voor de gevangenen die ‘in voorlopige hechtenis’ nog wachtten op hun veroordeling. Er kwam daar door kleine tralievensters maar amper licht en lucht binnen. In elk hok stond een houten krib met stro en twee wollen dekens. Daarbij tekent Servaas aan dat er vaak meerdere gevangenen in een hok bij elkaar zaten.
Vermelding van de Gevangenpoort in het verslag van Servaas van de Graaff (1806). Zie Google Books, Historisch-statistische beschrijving van het Koninkrijk Holland, Volume 1, 1807.
Tabel als bijlage bij het verslag van Servaas van de Graaff met het oordeel over de Gevangenpoort: 'onbruikbaar'...
Ondergronds was er voor de zwaarste categorie misdadigers nog het ‘gayool’, een diefput zonder licht en lucht. Servaas de Graaf merkt ook nog op dat het gebouw zo slecht beveiligd was dat de gevangenen met een in de grond verankerde ketting werden vastgemaakt. Als extra beveiligingsmaatregel kregen ze ’s nachts ook nog handboeien om. De gevangenen moesten zelf hun hok schoonmaken maar het vuil werd maar eenmaal per week opgehaald. De stank was volgens Servaas zo onbeschrijflijk dat hij niet begreep dat de gevangenen er niet ziek van werden.
Gegijzelden namen het er soms goed van
Op de eerste en tweede verdieping waren er ook zes ruimtes voor gegijzelden. Zij werden opgesloten omdat ze hun schulden niet hadden betaald. Ze kwamen pas weer vrij als zij of hun familie alles hadden afbetaald. Voor hen gold een heel ander regime, het waren immers geen criminelen. Vooral degenen die het financieel goed hadden konden er een redelijk aangenaam verblijf van maken.
Cipier Jacob van Delft verklaarde in 1637 dat ene Gerrit Gijsbert met enkele anderen ‘seer dickmaels groot exces in drincken met andere compaignons heeft gedaen’. Men joeg er volgens hem ’s avonds wel twintig potten bier en de nodige wijn doorheen.
Maar ook de echte criminelen hadden zo hun uitspattingen:
Cipier Van Ingelst klaagt over Jan Heuvelmans dat dit vraatzuchtig type het normale scharbier niet wilde drinken en beter bier eiste. En dat deze ‘quaataardig kerel’ zijn drinkgerei stuksmeet als hij zijn zin niet kreeg.
Reconstructie van de Leuvense Poort als onderdeel van de oudste stadsmuur; situatie in de 13e eeuw.
Eten en drinken
De gevangenen (of hun familieleden) moesten zelf hun eten en drinken betalen. Betaalden ze niet, dan mochten ze de gevangenis niet uit. De armlastige gevangen ( en dat waren er velen) konden een beroep doen op het Arme-Gevangenen-Fonds dat was opgericht door particulieren. Er werd ook regelmatig voor deze groep gecollecteerd in de kerken en dat leverde een aardig bedrag op. Hiermee werd het eten en drinken en het beddengoed betaald. Maar de arme sloebers probeerden het ook zelf op te lossen door een stok met een busje eraan uit het tralievenster te steken en zo de voorbijgangers om een aalmoes te vragen.
Er zijn enkele gegevens bekend over het voedsel. Volgens de voorschriften uit 1760 kregen de gevangenen dagelijks: twee pond brood, een portie potage of melkpap en een halve kan bier. Daarnaast tweemaal per week gekookte grut en vet. In de strenge winter van 1788 kregen ze driemaal daags kokend water in de waterflessen en een halve kan bier per dag. Op zondag en maandag was er soep van rundvlees en gepelde gerst, op dinsdag en woensdag erwtensoep met spek, donderdag zuurkool of knollen en op vrijdag aardappelen met azijn en boter. En op zaterdag een halve kan melk met boekweitgrutten. Over de kwaliteit en voedzaamheid van het gebodene is niets bekend, wel dat het rantsoen lang niet voor alle gevangenen voldoende was.
De kelder in de voormalige poort, hier in gebruik als kolenhok. Mogelijk was dit vroeger het 'gayool' . Bekijk in de beeldbank Erfgoed 's-Hertogenbosch.
Hoe waren ze er aan toe
De omstandigheden waren verschrikkelijk. In de archieven treffen we verschillende brieven aan van gevangenen die smeken om hulp.
Een voorbeeld is de brief die Roelof Osweert schreef vanuit het gayool. Hij vroeg om medische hulp vanwege de zweren aan zijn mond en neus en zijn door de tortuur verlamde rechterarm. Bovendien waren zijn benen op zijn rug gebonden! We mogen dus aannemen dat iemand anders deze brief voor hem geschreven zal hebben.
Er is ook een vermelding van Peter Dirks Colen uit de Ridderstraat. Hij werd lang opgesloten omdat hij werd verdacht van duivelsverering en hij verviel daardoor in ‘çleijnigheijt van sinnen’. Ofwel: hij werd stapelgek.
Het vooruitzicht van de pijnbank en een gruwelijke dood op de brandstapel bracht ook menig gevangene ertoe om zelfmoord te plegen. En er waren er natuurlijk ook die probeerden te ontsnappen. Meestal mislukte dat of werden ze kort na hun ontsnapping toch weer opgepakt.
Bericht in het Algemeen Handelsblad van 4 juni 1856 over de executie van twee ter-dood-veroordeelden op de Markt in 's-Hertogenbosch. Zie Delpher.
Een nieuwe tijd
In de loop van de tijd veranderde het strafrecht. De pijnbank verdween al in 1798 en lijfstraffen werden na 1854 niet meer uitgevoerd. De doodstraf werd officieel afgeschaft in 1870. De laatste terechtstelling op de Bossche Markt was op 4 juni 1856. Toen werden twee Rucphenaren, Adriaan de Klerk (47) en Cornelis de Jong (57), opgehangen als straf voor een gewapende woningoverval in Dinteloord.
Contouren van de Gevangenpoort, deels in het plaveisel aangegeven, deels opnieuw opgemetseld. Foto 1972. Bekijk in beeldbank Erfgoed 's-Hertogenbosch.
Het opgemetselde muurwerk op de plek van de middeleeuwse poort, inclusief plaquette. Foto 1975. Bekijk in beeldbank Erfgoed 's-Hertogenbosch.
De Leuvense poort bleef tot 1807 in gebruik als gevangenis. In datzelfde jaar werd aan de Sint Jorisstraat een splinternieuw tuchthuis in gebruik genomen. Het stond bekend als ‘spinhuis’ omdat de gevangenen er vlas moesten spinnen. Veel later werd het omgebouwd tot huis van bewaring. Dat werd in 2007 gesloten. De oude Gevangenpoort werd in 1813 afgebroken.
Geschreven door Len Janssens
Bronnen
- Jacobs, B.C.M., Van gevangenpoort tot huis van bewaring. In: Boschboombladeren 37, 1989 (50-61)
- Bruggeman, H., De leuvensche poort ook genaamd de Gevangenpoort van de stadt ’s-Hertogenbosch, z.j.
- Vos, A., Vluchten kon altijd. In: Bossche Bladen 1993-3 (77-84)
- Henkes, H., Historisch ’s-Hertogenbosch maart 2011, 511-514 (PDF)
- Ach Lieve Tijd, 800 jaar Den Bosch en de Bosschenaren, nr 9, 1983; Waanders/Heinen