Archeologisch onderzoek De Grote Empelse Sluis
De onderzoekslocatie is gelegen in de wijk Maaspoort ten oosten van de spoorlijn ’s-Hertogenbosch – Utrecht, waar deze de Sluisweg kruist. Het gebied ter weerszijden van de spoorlijn is bestemd voor bedrijfsterreinen en het oostelijk gedeelte is inmiddels als zodanig in gebruik. In 2003 is het gebied ten westen van de spoorlijn, bekend als Treurenburg, door de Gemeente ’s-Hertogenbosch in ontwikkeling genomen en met zand opgespoten. Als gevolg daarvan is de waterbergingscapaciteit van het gebied gewijzigd en ter compensatie zijn er aan de oostzijde van de spoorlijn graafwerkzaamheden uitgevoerd voor aanvullende waterlopen en de vergroting van een daar gelegen plas. Tijdens deze graafwerkzaamheden is men gestuit op muurwerk, waarna de gemeentelijke afdeling BAM (tegenwoordig Erfgoed 's-Hertogenbosch) is gewaarschuwd.
Historisch onderzoek
Het was al snel duidelijk dat de muurresten die na het ontgraven zichtbaar werden, afkomstig waren van de Grote Empelsche Sluis, die behoorde tot de voormalige Polder Empel en Meerwijk.
Op historische kaarten en tekeningen is de locatie vooral herkenbaar door de aanwezigheid van een wiel. Reeds een tekening uit 1614 wekt de indruk, dat behalve het duidelijk aangegeven wiel er ook sprake is van een sluis. Een wiel is een diep gat dat ontstaat door uitspoeling van grond als gevolg van een dijkdoorbraak. Om de doorgebroken dijk te herstellen werd meestal aan de polderzijde van het stroomgat een ringdijk gelegd, waardoor het wiel buitendijks kwam te liggen. De Grote Empelsche Sluis was opgenomen in een dergelijke ringdijk en is mogelijk tegelijk met deze dijk gebouwd. Over het tijdstip van de aanleg zijn geen gegevens bekend. De huidige waterplas moet een restant zijn van dit wiel.
Tijdens het Twaalfjarig bestand (1609-1621) werd onderhandeld over de bereikbaarheid van ’s-Hertogenbosch via Dieze en Maas, aangezien de Staatsen in 1600 de Dieze afgedamd hadden. Er werd toestemming verkregen om een verbinding met de Maas te maken aan de Empelse zijde van Crevecoeur. de kosten waren echter dermate hoog dat het kanaalproject werd geschrapt. De dam werd in 1616 verwijderd.
Op de kaart is rechtsboven het Wiel met mogelijk de sluis te zien.
De kennis over de geschiedenis van deze polder, waarvan de naam oorspronkelijk afkomstig is van het dorp Empel en van het Slot Meerwijk, is beperkt. Het is zelfs niet bekend wanneer dit waterschap werd opgericht, maar het moet in ieder geval vóór 1315 zijn geweest, want toen was er al sprake van Heemraden van Empel en Meerwijk. Ook bleek dat er op dat moment een vrij uitvoerig dijkrecht bestond dat betrekking had op de dijken onder Empel. Deze dijken grensden aan de Maas, de Polder van der Eigen en de Dieze. Doordat de Polder Empel en Meerwijk naar de Dieze toe afhelde, verzamelde het polderwater zich achter de Diezedijk. Alleen met uitwateringssluizen kon dit overtollige water worden geloosd op de Dieze. Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat tegelijk met de aanleg van de vroegste polderdijken één of meer van dit soort sluizen is gebouwd. Uit een octrooi van de Staten van Holland, van 24 december 1639, dat gaat over de afwateringsproblematiek in de polder Het Laag Hemaal, blijkt dat het de bedoeling was om het water uit deze polder af te leiden langs de wetering genaamd Urbersgraft, door het Empelsche Veld naar de Empelsche Sluis op de Dieze. Een onderzoek in het archief van de Polder van Empel en Meerwijk bracht aan het licht dat in 1757 een herstelling aan de sluis heeft plaatsgevonden. Gelet op het voor die tijd aanzienlijke bedrag van 2100 gulden, kan worden gesproken van uitgebreide werkzaamheden.
Detail van de kadastrale minuut uit 1830 met rechtsonder De Groote Sluis.
Door de aanleg van de spoorlijn ’s-Hertogenbosch-Utrecht, omstreeks 1870, zou de afvoer van polderwater naar de Dieze via de Grote Empelsche Sluis worden geblokkeerd als geen passende maatregelen zouden worden genomen. In eerste instantie werd gedacht aan een 75 m brede brug, zoals die ook in de hooggelegen weg ’s-Hertogenbosch - Hedel was gemaakt. De bestaande sluis zou dan gehandhaafd blijven. Na veel heen en weer gepraat werd toch besloten tot het maken van een nieuwe uitwateringssluis in de spoordijk, die ook de naam Grote Empelse Sluis kreeg. De vervangende sluis vormde toen met de spoordijk een nieuwe waterkering, waardoor de bestaande kon worden opgeheven.
De sluis uit 1870 onder de spoorlijn 's-Hertogenbosch - Utrecht. Na de dichting van de Beerse Overlaat in 1942 verloor hij zijn functie en tegenwoordig rijdt het verkeer door de "sluis".
De oude Grote Empelsche Sluis tenslotte moet na de buitengebruikstelling en gedeeltelijke sloop nog lang in het zicht gelegen hebben, want op een luchtfoto uit 1974 is hij nog herkenbaar door het water dat in de sluis staat. Dat verklaart ook de opvallend recente vondsten waarmee de sluis uiteindelijk was dichtgegooid: plastic koffiebekertjes, een deel van een nummerbord en een naaimachine.
De primaire functie van de sluis was overtollig water uit de polder te lozen, waarbij het onder normale omstandigheden niet de bedoeling was dat Diezewater de polder in liep. Een enkel stel houten puntdeuren was dan ook gericht op het tegenhouden van Diezewater. Vooral toen de Dieze nog in open verbinding stond met de Maas (vóór1859) kon het gebeuren dat door een snelle waterstijging op de Maas het water van de Dieze onverwacht in de polder dreigde te stromen omdat de sluisdeuren openstonden. In een dergelijk geval sloten de deuren zich echter automatisch. De deuren stonden namelijk nooit helemaal open en gaven zodoende aan het instromende water de gelegenheid om achter de deuren te komen, zodat ze dicht werden gedrukt. Een dergelijke sluis wordt wachtsluisgenoemd.
Als er teveel water uit de polder stroomde en het polderpeil te laag dreigde te worden, functioneerden de deuren niet meer en moest het water worden tegengehouden. Dit kon worden bereikt met een stapeling van zogenaamde schotbalken. De hoogte van de stapel balken bepaalde het waterpeil in de polder.
Het archeologisch onderzoek
De volledig vrijgelegde sluis, gezien in westelijke richting. Op de achtergrond het restant van het vroegere Wiel en daarachter de spoorlijn ’s-Hertogenbosch – Utrecht.
De sluis is 25 meter lang. Hij bestaat uit twee zware bakstenen muren met daartussen een houten vloer. De doorstroombreedte bij de deuren is 3.54 meter. De beide uitmondingen van de sluis lopen V-vormig uit. Deze ‘vleugels’ keerden het talud van de dijk waar de sluis doorheen ging. De toepassing van steen voor de bouw van sluizen is niet vanzelfsprekend, want lange tijd, en zeker in de Middeleeuwen, was hout het geëigende bouwmateriaal. In de loop van de zestiende eeuw is er echter een sterke toename van de bouw van stenen sluizen merkbaar.Het metselwerk van de sluis laat zien, dat er vaak aan gerestaureerd is. De oudste fase, waarvan slechts een klein deel bewaard is gebleven, dateert uit de 15e eeuw.
Dit sterk verzakte stuk muur is een restant van de 15e-eeuwse fase van de sluis.
De sluis zoals hij bij dit onderzoek is aangetroffen is in essentie 16e-eeuws. In de 18e eeuw (vermoedelijk 1757, zie boven) is hij sterk gerestaureerd. Ook in de 19e eeuw zijn er nog herstelwerkzaamheden uitgevoerd. In 1870 tenslotte raakte hij buiten gebruik.
Detail van de binnenzijde van de sluis met de waterkerende elementen, 18e eeuw.
- A: natuurstenen sponning voor de schotbalken.
- B: natuurstenen stijl voor de houten deuren. Uit het onderzoek is gebleken dat de deuren 2.75m hoog waren. Ze waren 20cm. dik.
- C: de houten vloer; de naden van de planken zijn met latten afgedekt.
- D: de slagdrempel die de deuren opvangt als ze door het water uit de Dieze (rechts) worden dichtgedrukt.
- E:zogenaamde "komplaat" met ijzeren draairing (keuspot) voor de sluisdeur.
Schematische voorstelling van de wijze waarop de sluisdeur draait in de komplaat.
De laatste ingrijpende restauratie van de muren heeft plaatsgevonden in de 19e eeuw. De zware 1.50m. brede noordoostelijke vleugelmuur (rechts voor) werd volledig gesloopt en vervangen door een 1 meter brede muur met een steunbeer (links voor).
De sluis heeft een houten vloer om te voorkomen dat het stromende water de ondergrond kan wegspoelen. Maar een houten vloer heeft uiteraard het risico dat hij door het water omhoog wordt geduwd. Er zijn dan ook uitgebreide maatregelen genomen om hem op zijn plaats te houden. Het geheel bestaat in feite uit twee vloeren op elkaar. De onderste hoort bij de 16e-eeuwse fase.
De houten vloer van de sluis. Op de voorgrond de 16e-eeuwse vloer met verder naar achter de latere 18e eeuwse tweede vloer.
Uit het spijkerpatroon in de planken van de oudste vloer blijkt, dat ze op liggende balken zijn gespijkerd. Deze rusten op hun beurt op heipalen. Omdat desondanks het risico blijft bestaan dat de ondergrond wegspoelt , is er nog een verticale damwand (kwelscherm) tussen de palen geslagen om het grondpakket vast te houden.
De fundering van de oudste houten vloer met tussen de palen een kwelscherm (A). Eén van de palen is dendrochronologisch gedateerd op ca. 1530, wat goed overeenkomt met de datering van de muren.
Bij de grote 18e-eeuwse restauratie is ook de vloer aangepakt. Op de eerste vloer is een rooster van balken gelegd en daarop zijn weer planken getimmerd. Vermoedelijk is de zo ontstane tussenruimte gevuld met bakstenen als ballast, getuige de afgewerkte rand van de nieuwe vloer. Een dergelijke constructie is bekend in de sluizenbouw.
Tussen de beide vloeren is baksteen verwerkt als ballast om opdrijven van de vloer te voorkomen. Omdat er bij het onderzoek niets is gesloopt, is niet zeker hoe ver de baksteenvulling loopt.
Omdat bij het onderzoek bleek dat de nog aanwezige resten van de sluis er gaaf bijlagen, is besloten om plannen te ontwikkelen om de sluis weer zichtbaar te maken in de omgeving. Tijdens het onderzoek is dan ook niets gesloopt. Na afloop is het geheel voorlopig afgedekt in afwachting van de reconstructie.
De situatie in januari 2006. Op de voorgrond de nu weer afgedekte sluis, gelegen aan het Wiel. Op de achtergrond de sluis uit 1870, nu spoorviaduct over de Sluisweg.