De eerste schutsluis te fort Crèvecoeur
De Franse koning Lodewijk XIV had letterlijk grenzeloze ambities. Zijn expansiedrift leidde onder meer tot de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) en dat raakte ook de Republiek der Verenigde Nederlanden. Ter verdediging werden delen van ons land onder water gezet.
Voor ’s-Hertogenbosch dreigden er hierdoor problemen met de bevoorrading. Daarom werd besloten om in fort Crèvecoeur een schutsluis te bouwen, maar dat ging niet zonder slag of stoot…
De Franse koning Lodewijk XIV
Al in het voorjaar van 1701 ging de Republiek over tot inundatie. Door het afdammen van de Aa, Dommel en Dieze steeg het water in deze rivieren en traden ze buiten hun oevers. Ook rondom ’s-Hertogenbosch kwamen grote gebieden blank te staan. Wegen werden onbegaanbaar en dus was er behoefte aan een betrouwbare scheepvaartverbinding met de stad.
Zodoende werd besloten een schutsluis te bouwen. Een schutsluis maakt het mogelijk om schepen van ene naar het andere waterpeil te brengen. In dit geval van het relatief lage Maaspeil naar het hogere Diezepeil. Als locatie werd gekozen voor fort Crèvecoeur, dus in een verdedigingswerk en dat was natuurlijk handig in oorlogstijd.
De vesting ’s-Hertogenbosch en directe omgeving in de 17e eeuw. Het roze gebied hoorde niet bij het gewest Brabant, maar was Hollands grondgebied © BHIC
Vlotte start
De bouw werd snel opgestart. Binnen een maand waren de bestekken van de sluis opgesteld, was de bouw aanbesteed, was er opdracht gegeven voor de aanschaf van hout en vond de aanbesteding van vier paar sluisdeuren plaats. Maar toen trad er vertraging op: twee aannemers die de bouw niet gegund kregen, meenden dat het werk goedkoper kon worden uitgevoerd door ander hout te gebruiken.
Na overleg werden nieuwe bestekken opgesteld uiteindelijk wist aannemer Adriaan Routers de bouw van de sluis binnen te halen voor een bedrag van 23.000 gulden (exclusief materiaalkosten).
Te laag dagloon, te weinig arbeiders
600.000 klinkers, 700.000 grauwe en 400.000 rode mopstenen werden ingekocht, naast 5.400 voet Bentheimersteen, 1.140 mud kalk en 3.000 ton tras (tufsteen). Opdrachtgever was de Raad van State en de controle op de werkzaamheden werd uitgevoerd door de Commissie langs de Maas, samengesteld uit leden van de Raad. Hun verbalen zijn bewaard gebleven en geven een inkijkje in de voortgang van de bouw.
In het najaar van 1701 bezocht de Commissie fort Crèvecoeur en constateerde dat het werk niet opschoot. Volgens de aannemer waren er onvoldoende arbeiders vanwege de oogsttijd: de boekwijt en hop moesten van het land. Uiteindelijk bleek dat niet de oorzaak te zijn. Het dagloon was simpelweg te laag.
Kaart uit 1658 van het fort Crèvecoeur. Het noorden ligt onder. Bekijk in de Beeldbank van Erfgoed 's-Hertogenbosch
Technisch probleem
Er was ook een technisch probleem. Heipalen waren nodig voor een stabiele basis, maar de ondergrond was veel harder dan aangenomen. De palen konden niet dieper dan 24-26 voet (7,5 – 8 meter) terwijl 28-30 voet (8,70 – 9,40 meter) nodig was. Daarbij werd er geheid met een 40-mans blok, hoewel een 30-mans blok volgens het bestek voldoende zou moeten zijn. Op dat moment had aannemer Routers het stokje al overgedragen aan collega Pardijck.
Na afronding van het heien werd begonnen met het opmetselen van de sluishoofden. Eind 1703 waren die al vijf meter hoog, maar toen werden de werkzaamheden stilgelegd op last van de Raad van State. Er was behoefte aan meer duidelijkheid. De Raad wilde weten hoe ver de aannemers waren en welke kosten er nog werden verwacht.
Impasse
In 1704 belandde de bouw in een impasse. De Raad van State kwam in een conflict met Pardijck over uitbetaling. Er werd niet gebouwd, dus was het zaak de aanwezige materialen zo goed mogelijk te conserveren. Dat lukte slechts ten dele, want in 1711 bleek het metselwerk van de sluis onderhevig aan verval.
Ondanks een waarschuwing van de Commissie langs de Maas gebeurde er vervolgens twintig jaar weinig tot niets aan de sluishoofden. Dat had ook te maken met de geopolitieke omstandigheden, want na de Spaande Successieoorlog (1702-1713) volgde een periode van relatieve rust.
Portret van koning Lodewijk XV (1710-1774)
Poolse Successieoorlog
De situatie veranderde toen er in 1732 onenigheid ontstond over de Poolse troonsopvolging. De Poolse Successieoorlog (1733-1738) was een feit en daar was ook de Franse koning Lodewijk XV bij betrokken. De oorlogshandelingen deden in de Republiek der Verenigde Provinciën de vrees ontstaan dat de Fransen ook de Oostenrijkse Nederlanden zouden binnenvallen. In het voorjaar van 1734 werden er daarom stappen gezet om fort Crèvecoeur te herstellen.
In 1735 werden de vier puntdeuren van de sluis (opnieuw) aanbesteed. Ook werd besloten om stekken waterwilgenhout te planten. Die zouden een haag moeten vormen om de aardewerken van het fort te beschermen tegen het water.
‘Nalatighijt’
Uit de bronnen blijkt dat de toezichthoudende militairen niet altijd tevreden waren over de kwaliteit van het geleverde. Zo schreef directeur-generaal Hertell eind 1735 dat er sprake was van ‘nalatighijt van de aannemers omtrent het op leveren van haare aengenomen werken’. Hierop besloten de leden van de Raad van State om de aannemers te herinneren aan hun verplichtingen.
De aannemers kregen te horen dat als zij in gebreke bleven, de werken op hun kosten zouden worden gerealiseerd. Ook werden ze gemaand een uiterste poging te ondernemen om in elk geval de sluizen nog voor de winter te voltooien, maar die deadline werd niet gehaald. De schutsluis werd pas in 1736 afgebouwd, maar was daarmee nog niet operationeel. Er moest nog een kanaal worden gegraven om de sluis met de Maas te verbinden. Er was wederom een oorlog nodig om dat te realiseren.
Plattegrond van plannen voor het fort Crèvecoeur uit 1734. Dit voorstel zou 225.000 gulden kosten © Nationaal Archief, Plans van Vestingen, inv. nr. H385
Oostenrijkse Successieoorlog
In 1740 ontstond er opnieuw onenigheid over een erfopvolging. Na de dood van keizer Karel VI van Oostenrijk was zijn dochter Maria Theresia de voor de hand liggende troonopvolgster. Frankrijk, Pruisen, Spanje en Beieren waren daar echter op tegen. Dit leidde tot de zogenoemde Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748), waarbij Maria onder meer werd gesteund door Engeland, Rusland en de Republiek.
Hadden de krijgshandelingen in eerste instantie plaats in Silezië en Bohemen, vanaf 1744 verplaatste de strijd zich onder meer naar de Zuidelijke Nederlanden. Hoe verder de Franse legers verder oprukten naar het noorden, hoe meer aandacht er kwam voor de verdediging van de vesting ’s-Hertogenbosch.
Kanaalbodem uitschuren
Zoals gezegd was de schutsluis te Crèvecoeur nog niet via de Maas bereikbaar. In 1746 kreeg de toenmalige directeur der fortificatiën, De Roij, opdracht om het resterende kanaalgedeelte te realiseren. In september 1746 naderde dit proces z’n voltooiing, totdat bleek dat het niet mogelijk was om nog dieper te graven. Volgens De Roij was het moment gekomen om de kanaalbodem verder uit te schuren door middel van waterkracht.
Het tijdstip was gunstig, want het water in de Maas stond extra laag en de stopdam in de Dieze was op voldoende hoogte gebracht. De Roij verwachtte dat de kracht van het water in 24 uur zoveel grond uit het kanaal zou schuren dat een geladen beurtschip uit de Maas door het kanaal en de sluis naar ’s-Hertogenbosch zou kunnen zeilen. Aldus geschiedde.
Locatie van de stopdam in de Dieze bij Fort Crèvecoeur © UvT, Brabant collectie, inv. nr. BC-377
Besluit
Het is onduidelijk op welke datum de eerste schepen door de sluis voeren, vermoedelijk in de loop van 1747. Bekend is dat het reglement voor het schutten van de schepen te Crèvecoeur in mei 1747 werd vastgesteld. Uiteindelijk heeft het dus ruim 45 jaar geduurd en waren er drie oorlogen voor nodig om een plan uit 1701, voor de bouw van een schutsluis te Crèvecoeur, gerealiseerd te krijgen.
Dit is een samenvatting van een artikel dat in Silva is gepubliceerd door Hans Willems en Bram Steketee († 2015). Meer weten? Lees dan het volledige artikel in ons wetenschappelijk tijdschrift Silva (Nummer 2 - september 2020).